zaterdag 19 september 2009

uit de Euroster van mei 2005

Vraag 4
Waarom heeft juist een wintermaand als februari 28 dagen gekregen, en waarom niet een zomermaand als juni of september?

Antwoord 4 (Martijn Bak)
De 28 dagen van februari hebben we te danken aan de Romeinen.
Bij hen begon het jaar in het voorjaar, op 1 maart.
Van oorsprong had het Romeinse jaar slechts 304 dagen. Deze kalender werd door Romulus ingevoerd in 753 v. Chr. (niet BC). Er waren slechts 10 maanden van 30 en 31 dagen, te beginnen bij maart (genoemd naar de Romeinse oorlogsgod Mars). Daarna kwamen april (zonnig, hangt samen met terugkeer lentezon), mei (genoemd naar Maia, de moeder van Mercurius), juni (Juno, de vrouw van oppergod Zeus), en daarna telden ze de maanden door tot 10. In de namen van september, oktober, november en december is dat nog steeds te horen. Doordat deze kalender maar liefst 61 dagen korter duurde dan een zonnejaar (ongeveer 365,25 dagen), was hij volkomen onwerkbaar: de seizoenen hielden in het geheel geen pas met de kalender.
Romulus' opvolger, Numa Pompilius, introduceerde in ongeveer 700 v. Chr. de elfde en twaalfde maand (januari en februari). Hierdoor kwam een jaar uit op 355 dagen, nog steeds veel te kort dus. Om dit te compenseren werden af en toe extra schrikkeldagen en maanden ingevoerd.
Dit systeem bestond tot Julius Caesar in 46 v. Chr. de Juliaanse kalender invoerde: een jaar kreeg 365 dagen en elke vier jaar werd een schrikkeldag ingevoerd. Vanaf nu begon het jaar op 1 januari. Er waren 12 maanden van afwisselend 31 en 30 dagen; alleen februari had maar 29 dagen (en 30 in een schrikkeljaar). De zevende maand (Quintilius = vijfde) werd naar Julius Caesar genoemd: juli.
Caesars opvolger keizer Augustus eigende zich de achtste (Sextilis = zesde) maand toe. Omdat deze maand maar 30 dagen had, en hij niet voor Caesar onder wilde doen, werd nog een extra dag van februari geleend; sindsdien heeft augustus 31 dagen en februari nog maar 28 dagen.
Omdat een zonnejaar niet precies 365,25 dag duurt, maar 11 minuten korter, ging ook de Juliaanse kalender naar verloop van eeuwen uit de pas lopen met de seizoenen. In de 16e eeuw was dat verschil al opgelopen tot 10 dagen. Tenslotte voerde paus Gregorius in 1582 de Gregoriaans kalender in: drie keer per 400 jaar werd 29 februari overgeslagen. Om het achterlopen van de kalender te compenseren dicteerde hij bovendien dat het dat jaar na 4 oktober gelijk 15 oktober zou worden.
Het duurde soms nog eeuwen voordat ook andere landen deze kalender invoerden. Dit leidde soms tot bizarre toestanden: zo voerde Rusland tot de revolutie nog de oude kalender: hierdoor kwam het keizerlijke Olympisch team in 1908 12 dagen te laat voor de spelen in Londen.
De Gregoriaanse kalender gebruiken wij vandaag de dag nog steeds.

Vraag 5
Met de kennis van de opbouw van het melkwegstelsel kunnen we aantonen dat we redelijkerwijze in het vlak van de schijf met sterren zitten. Hoe kun je dat bewijzen?

Antwoord 5 (Martijn Bak)
Eigenlijk hebben we zelfs geen voorkennis nodig van de opbouw van het Melkwegstelsel!
Door te kijken naar andere melkwegstelsels kun je namelijk zien dat melkwegstelsels vaak de vorm van een platte schijf of discus hebben. Dit zal dus redelijkerwijs ook wel gelden voor ons stelsel.
Dan is de vraag waar wij ons ongeveer bevinden in die schijf. Zitten we bij de "as" of juist meer aan de rand (bij de "velg")? En zitten we in het midden of aan de zijkant?
Als je op een donkere plaats naar boven kijkt, zie je een band van sterren: de Melkweg. Die ziet er ruwweg uit als één van onderstaande plaatjes.
Als we netjes in het midden van de melkweg zouden wonen, zien we het linkerplaatje: overal in de band van de melkweg zien we evenveel sterren. De melkweg vormt ongeveer een grootcirkel.
Het middelste plaatje laat de situatie zien als we min of meer aan de zijkant van de melkweg zouden wonen. De melkweg is dan geen grootcirkel, maar een kleinere cirkel of schijf.
Het rechterplaatje komt overeen met de situatie dat we bij de rand (de "velg") van de melkweg zouden wonen. Eén kant op kijkend (richting de "as") zien we veel sterren, de andere kant op juist weinig.
Helaas is het in Capelle aan den IJssel een beetje te licht om het verschil te zien.

[[ Sorry, de plaatjes kan ik niet meer vinden. Martijn ]]

woensdag 9 september 2009

Kosmisk ensomhet? Om liv i universet.

Gister ben ik voor het eerst naar Tromsø Astronomiforening geweest voor een lezing. De lezing werd gehouden in het Nordlysobservatoriet, het poollichtobservatorium dus, en de titel kunnen jullie hierboven lezen, en luidt Kosmische eenzaamheid? Over leven in het heelal. Het was een lezing op filosofische schoen, zoveel begreep ik er nog wel van... Kortom, het was een beetje hoog gegrepen voor mijn Noorse kennis :-(.
De strekking was ongeveer als volgt: Hoe waarschijnlijk is het dat er nog andere planeten in het heelal zijn waar leven voorkomt? Dat kun je als volgt bepalen:
- er zijn ongeveer 9.000.000.000.000.000.000.000 planeten
- daarvan bevinden zich maar 3/4 in een spiraalvormig sterrenstelsel, de stabielse vorm
- van alle planeten heeft maar 10% met een vast oppervlak
- slechts 10% is groot genoeg om een atmosfeer vast te houden
- slechts 6% ligt zover van zijn ster af dat het niet te heet en niet te koud is
- etc.etc.
Dus de kans dat een bepaalde planeet leven kan bevatten wordt door al die factoren steeds kleiner. Uiteindenlijk blijkt die kans 1/90.000.000.000.000.000.000.000 te zijn. Dat keer 9.000.000.000.000.000.000.000 planeten is een kans van 10% op leven in het universum. Aangezien wij er al zijn is de kans dat er toevallig nog een bewoonde planeet is, wel héél erg klein. We zijn alleen, dus...

Wat ook klein was, was het aantal toehoorders: een stuk of 12. Het is bijna meer een vriendenclubje dan een vereniging... Klein maar fijn, dat wel. Uiteindelijk ontspon zich in de zithoek met koffie en koek een discussie in hoeverre deze redenering klopte, levendig en leuk.

Naast deze filosofische discussie was er ook tijd en aandacht voor waarnemingen. Kijk maar op hun website, serieus fotograferen kunnen ze hier óók. Hopelijk gaan we binnenkort een keer waarnemen. Er is in ieder geval een 30cm dobson verenigingskijker, en we hebben hier een stuk minder lichtvervuiling dan in Nederland. Hoewel,toen ik naar het Noorderlicht vroeg, was de eerste reactie: Norlys? Dát is pas lichtvervuiling! Tja...

O ja, ze vroegen of ik binnenkort wat over Euroster kan vertellen. 't Mag best in het voorjaar hoor, dan kun je voor die tijd je Noors nog wat bijslijpen. Slik!
Martijn